Inleiding voor de Paneldiscussie van de VSB op14-11-25 over:
‘De komende 50 jaar op een duurzaam fundament’
Dames en heren, het is voor mij een grote eer en een buitengewoon genoegen om u vanavond te mogen toespreken. Ik dank het bestuur van de VSB voor de uitnodiging en u ben ik bijzonder erkentelijk voor uw bereidheid om naar mijn inleiding te willen luisteren.
De overheid is verantwoordelijk voor sturing van staat en samenleving. Deze verantwoordelijkheid ligt vanaf het moment dat we 50 jaar geleden onafhankelijk werden geheel bij ons. Vanwege politieke dwalingen (zoals ‘achterwaartse democratisering’ en ‘one wing flying’) is tot nu toe de sturing in effectiviteit tekortgeschoten.
Maar we staan aan het begin van een nieuw tijdperk. Helaas bestaat het risico dat effectieve sturing van staat en samenleving andermaal uitblijft. Met name indien we economische dwaalwegen opgaan, zoals ‘short-termism’ en ‘Dutch disease’. We moeten dat coûte que coûte voorkomen!
In het eerste deel van mijn inleiding zal ik antwoord geven op de vraag waar effectieve overheidssturing op gericht moet zijn en in het tweede deel op de vraag aan welke voorwaarden die sturing thans moet voldoen.
Ik verlaat mij voor het antwoord op de eerste vraag op het werk van de Nobelprijswinnaars in de Economie, Acemoglu en Robinson. Zij schreven ‘Why Nations Fail’ in 2012 en ‘The Narrow Corridor’ in 2019 en stellen daarin dat voor het ontwikkelen van een goed georganiseerde, stabiele en welvarende vrije samenleving de sturing van de overheid gericht moet zijn op het bestaan van een delicate machtsbalans tussen staat en samenleving. Staat en samenleving moeten elkaar scherp houden, zodat voor individuen en organisaties de vrijheid ontstaat om welvaart te creëren. Er is dus enerzijds een solide staat nodig die in de voorwaarden voor een rechtvaardige en duurzame samenleving voorziet en anderzijds een mondige en ontwikkelde maatschappelijke cultuur die de staat in dit proces scherp houdt.
Sturing van staat en samenleving steunt op normen en instituties (maatschappelijke ‘spelregels’) die het sturingsproces faciliteren en conditioneren. Als ze ontbreken of falen, creëert een te zwakke staat de ruimte waarin machtige burgers en bedrijven kunnen gedijen op een wijze die ongewenst is en de vrijheid bedreigt. Dit staat bekend als ‘state capture’. Maar te sterk mag de staat ook niet zijn, want dan bedreigt zij door autoritair optreden de vrijheid en het innovatievermogen van burgers. Het gaat, zoals ik al zei, om de balans, om de ‘checks and balances’. De overheid laat, als ‘die checks and balances’ aanwezig zijn, door het faciliteren van de machtsbalans van staat en samenleving het metaforisch smalle pad ontstaan (‘de narrow corridor’) dat staat en samenleving bewandelen.
Sturing van staat en samenleving is afhankelijk van vertrouwen. Aangezien vertrouwen de basis vormt voor het in balans houden van staat en samenleving, is vertrouwen cruciaal voor de ontwikkeling van een welvarende samenleving. Zonder vertrouwen kunnen staat en samenleving niet effectief samenwerken en een gemis aan vertrouwen binnen de samenleving voorkomt dat burgers gezamenlijk kunnen optreden. Er zijn dan immers geen verbonden groeperingen (coalities) die een sterke samenleving vormen en de staat scherp kunnen houden. Vertrouwen en niet angst of vrijheid is het fundament van een welvarende samenleving. Dit vertrouwen bestaat bij de gratie van de door de samenleving beleefde betrouwbaarheid van de overheid.
De actuele uitdaging voor onze overheid is omgang met een paradoxaal project. De overheid moet het pad creëren (‘building the boat’) en tegelijk moeten staat en samenleving dit pad bewandelen (‘sailing the boat’). Het pad fungeert als middel en als doel. Dit vraagt om een proces dat iteratief is. Het is veeleisend, want het is transformatief, complex en dynamisch. Het vergt van de overheid veel stuurmanschapskunst om ‘step by step’ met toepassing van beginselen van verandermanagement zoals innovatie, samenwerken en ‘trial and error’ het ontstaan van het smalle pad te faciliteren en het gebruik ervan door de staat en de samenleving te stimuleren. Geen wonder dat de overheid in de afgelopen 50 jaren hierin niet is geslaagd. In ieder geval is die vrije ruimte, dat smalle pad, er in de praktijk nog niet. Er is ook onvoldoende vertrouwen in de overheid en te weinig creativiteit en innovatievermogen om de staat scherp te houden. Het gevolg is een zwakke staat: een staat die ‘een papieren tijger’ is. Het smalle pad is er misschien wel, maar het is donker. De staat, de samenleving en het publieke debat zijn zwak. Geen van die onderdelen kan controlerende of in evenwicht houdende macht ontplooien.
Maar ondanks deze kwetsbaarheid van de staat moet de overheid nu, met de blik op de lange termijn, een machtsbalans tussen staat en samenleving tot stand brengen. Hoe we ook over het verleden denken en over de toekomst dromen, zeker is dat we in het heden een aantal ‘big issues’ op ons bord hebben. Deze issues, waarvan centrale uitdagingen zoals duurzame exploitatie van natuurlijke hulpbronnen en rechtvaardige inrichting van de samenleving de kern vormen, zijn ingrijpend, alomvattend en complex en hebben een langetermijnperspectief. Hun oplossing vergt een gezamenlijke langetermijninspanning.
Deze constatering laat zich goed herleiden tot drie uitdagingen voor de overheid. Ze zijn door Kraaijeveld en Geluk van Denktank 2040 (NRC Sept. 2025) aanbevolen als voorwaarden voor sturing door de overheid die gericht is op de oplossing van problemen die niet met een kortetermijnblik te beantwoorden zijn, maar moeten berusten op een duurzaam maatschappelijk fundament.
De eerste uitdaging is dat de overheid moet werken vanuit een gezamenlijke overheidsvisie, ‘een inspirerend toekomstbeeld’ voor de lange termijn. Het is cruciaal dat de overheid, als bestuur, gedeelde langetermijndoelen definieert waar de gehele overheid gezamenlijk voor gaat strijden. En dan niet alleen voor de komende vijf jaar, maar voor twee of zelfs misschien wel drie regeerperiodes.
Omdat focus op kortetermijnbelangen de strijd voor het algemeen belang op de lange termijn ondermijnt, mogen in de betreffende plannen geen belangen worden meegenomen die kortetermijnbeleid representeren en met de langetermijndoelen tegenstrijdig zijn. Politieke partijen moeten expliciet voor de langetermijn gaan!
De tweede uitdaging is politiek leiderschap. Hierbij wordt niet gedoeld op het individuele leiderschap van een grote leider, maar op het politieke leiderschap dat de overheid als collectief laat zien. Gedeelde langetermijndoelen waaraan iedere bewindspersoon zich collegiaal verbonden voelt en waar de overheid gezamenlijk voor vecht, zijn onmisbaar. Aangezien de beoogde oplossingen niet allemaal in één keer gerealiseerd zullen worden, vergt collectief leiderschap dat het zich op de lange termijn richt, met een focus op volharding bij de uitvoering en tegelijk met bereidheid tot aanpassing waar dat gemotiveerd wenselijk is. Dat we nu een nieuwe industriepolitiek gaan ontwikkelen, betekent helaas niet dat we morgen van de huidige extractieve aanpak af kunnen. En als we nu gaan investeren in onderwijs, zijn daarmee niet morgen de leerachterstanden ingehaald. Dat zullen bewindspersonen steeds eerlijk en overtuigend moeten kunnen uitleggen, zodat burgers het gevoel hebben dat de overheid collectief ten strijde trekt voor de toekomstige generaties en dat zij bereid is daarvoor kortetermijndeelbelangen terzijde te schuiven.
De derde uitdaging is het maken van ambitieuze afspraken met de samenleving. Het is noodzakelijk om de gezamenlijke langetermijndoelen van de politiek te vertalen naar heldere afspraken met de burgergemeenschap. Daarom vereist collectief leiderschap ook dat de overheid brede maatschappelijke coalities weet te vormen die de gezamenlijke langetermijnagenda omarmen. Omdat heldere verantwoordelijkheden ontbraken, heeft de overheid in de afgelopen decennia gefaald. Denk aan de SER en het zogenaamde ‘Tripartiete Overleg’. De overheid moet zich nu behalve voor evenwichtige afspraken met investeerders inzetten voor grootse afspraken met medeoverheden (waaronder inheemse en tribale volkeren), werkgevers en werknemers en met andere belangengroepen van het maatschappelijk middenveld die bereid zijn zich te committeren om deel te zijn van ‘het team’ dat zich ondanks de lange tijdshorizon van de ‘big issues’ voor het oplossen daarvan inzet.
Suriname staat wederom op een kruising van grote keuzes (‘a crossing of highways’) en wij dienen niet alleen goede antwoorden op de keuzes te geven, maar ook aan de antwoorden goede vervolgtrajecten te koppelen. Daarvoor is politieke stabiliteit nodig, wat zoveel betekent als een gezamenlijke lange termijnvisie, collectief politiek leiderschap en heldere afspraken van de overheid met het bedrijfsleven en de samenleving.